Gasprijs verwachting: wat gaat de prijs komende jaren doen?

by Joost | Geupdate op:  augustus 13, 2021

Wat is de gasprijs verwachting voor komend jaar? En wat is de verwachting van de gasprijs over een langere termijn?

Voor de hoogte van je energierekening is de verwachte gasprijs een belangrijk gegeven. Bij de meeste huishoudens en bedrijven bepalen de gaskosten namelijk het grootste gedeelte van de energierekening.

Bij een verwachte gasprijs verhoging zou je er voor kunnen kiezen om je gasprijs nu alvast voor een langere periode vast te zetten. Zijn de verwachtingen dat de gasprijzen gaan dalen in de loop van volgend jaar en de langere termijn, dan kun je beter niet voor een lange termijn contract kiezen op dit moment.

Gasprijs verwachting

Dan kun je wellicht binnenkort een energiecontract afsluiten met een lagere gasprijs. Via het gas en stroom vergelijk op deze website kun je eenvoudig nagaan, bij welke energie aanbieder je het goedkoopste uit bent voor jouw energie op dit moment.

Hier zijn de gastarieven van de verschillende aanbieders op dit moment:

Hoeveel is de gemiddelde gas- en elektriciteitsrekening per maand?

Het berekenen van de gemiddelde gas- en elektriciteitsrekening in Nederland is moeilijk, omdat dit afhankelijk is van verschillende factoren. Volgens de laatste cijfers van het Nibud is het gemiddelde variabele bedrag voor dual fuel voor gas €111.
Hier kun je zien wat een gemiddeld huishouden per maand uitgeeft aan hun gasrekening:

Gemiddeld gaskosten per maand

Soort woning Gemiddeld m3 jaarverbruik Gaskosten per maand
Flat 990 m³ 87
Tussenwoning 1.290 m³ 108
Hoekwoning 1.510 m³ 123
2 onder 1 kap 1.710 m³ 136
Vrijstaande woning 2.200 m³ 169
Nederlands gemiddelde 1.340 m³ 111

Verwachte ontwikkeling gasprijzen lange termijn

Een van de best presterende grondstoffen op dit moment is CO₂. Begin 2018 bedroeg de prijs van Europese emissierechten, het recht om een ​​ton CO₂ uit te stoten, ongeveer 8 euro. Een jaar later is de prijs al op 25 euro.
Omdat de overheid het gebruik en de investering in duurzame energie wil stimuleren zal de prijs van aardgas, wat per definitie niet duurzaam (renewable) is steeds duurder worden.
Zo wordt de belasting op aardgas telkens hoger:

Dit terwijl de belasting op elektriciteit nu daalt.
En zie je dat de prijzen van gas steeds sneller stijgen dan die van elektriciteit:

Omdat de regelgeving rondom het klimaatakkoord steeds verder aangescherpt zal worden is de verwachting voor de lange termijn dat gasprijzen, en andere niet-duurzame energiebronnen, verder omhoog zullen gaan.
Ondernemingen die nog niet duurzaam werken moeten hun uitstoot compenseren met koolstofkredieten. Koolstofkredieten, die onder bepaalde voorwaarden kunnen worden ingewisseld voor emissierechten, worden al lang voor minder dan 30 eurocent verhandeld.
En bedrijven die vrijwillig hun CO2-voetafdruk compenseren met koolstofkredieten, betalen prijzen die variëren van minder dan 1 euro tot meer dan 20 euro per ton.
Wat is het verschil tussen deze verhandelbare ton CO₂ en waarom de grote prijsverschillen? In dit artikel proberen we dit te verduidelijken.

Verschillende soorten emissierechten

Voor een beter begrip is het belangrijk om eerst het verschil te begrijpen tussen rechten om CO₂ uit te stoten (emissierechten) en rechten om reeds verminderde CO₂ (koolstofkredieten) te claimen.
Bovendien is er een verschil tussen de aankoop van deze rechten op vrijwillige basis of vanwege een verplichting. We moeten dit ook plaatsen in de context van de internationale klimaatovereenkomsten die uiteindelijk de basis hebben gelegd voor de levendige handel in broeikasgassen.

Emissierechten

Naar aanleiding van de rapporten van het Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC) werd in 1992 het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering (UNFCCC) opgericht.
Het doel van dit klimaatverdrag: “de concentratie van broeikasgassen in de atmosfeer te stabiliseren een niveau dat een gevaarlijke menselijke invloed op het klimaat wordt voorkomen “.
Dit verdrag is sindsdien ondertekend door 197 landen. Elk jaar komen alle landen bijeen op de Conferentie van de Partijen (COP) om de voortgang en ambitie met betrekking tot klimaatverandering te bespreken.
Het Kyoto-protocol werd ondertekend tijdens de derde COP in 1997. De uitvoering van dit verdrag regelt de uitstoot van broeikasgassen door westerse geïndustrialiseerde landen, de zogenaamde “Bijlage I-landen”.
Het verdrag trad uiteindelijk in werking in 2005 nadat voldoende landen het verdrag hadden ondertekend en geratificeerd. Aan alle Bijlage I-landen in het verdrag zijn emissiedoelstellingen toegekend voor een eerste periode (2008-2012) en een tweede periode (2013-2020).
Voor de tweede periode hadden 37 partijen zich gecommitteerd, de EU en haar 28 lidstaten, Australië, Wit-Rusland, IJsland, Kazachstan, Liechtenstein, Noorwegen, Zwitserland en Oekraïne.
De Verenigde Staten, Canada, Japan, Rusland en Nieuw-Zeeland zijn geen verplichtingen aangegaan voor de tweede periode en ook China en India hebben geen verplichtingen binnen het Kyoto-protocol.
Het verdrag wordt gehandhaafd door toewijzingen toe te kennen voor elke periode, Assigned Amount Units (AAU’s). Eén AAU staat voor het recht om gedurende die periode 1 ton CO₂e (CO₂ of equivalent broeikasgas) uit te stoten.
Onderdeel van het protocol is dat deze rechten kunnen worden verhandeld, een van de zogenaamde flexibele mechanismen.
Landen die minder AAU’s nodig hebben dan toegewezen, kunnen AAU’s verkopen aan landen die meer nodig hebben.
Sinds het begin van de tweede periode is deze internationale emissiehandel slechts in zeer beperkte mate gebruikt. In plaats daarvan zien we emissiehandel vooral plaatsvinden op regionaal, nationaal of lokaal niveau.
Veruit het grootste emissiehandelssysteem ter wereld is het emissiehandelssysteem van de Europese Unie (EU ETS) dat sinds 2005 bestaat.
Het EU ETS moet ervoor zorgen dat de Europese Kyoto-doelstellingen worden gehaald: 20% reductie van broeikasgassen in 2020 vergeleken met het niveau in 1990 De EU ETS regelt de uitstoot van ongeveer 11.000 bedrijven in de energiesector, de industrie en de luchtvaart (45% van de totale uitstoot in de EU).
Voor de andere sectoren is elk Europees land afzonderlijk verantwoordelijk voor het bereiken van de klimaatdoelstellingen.
Emissierechten binnen de EU-ETS, EU-emissierechten (EUA’s), worden gedeeltelijk toegewezen aan bedrijven. Bedrijven die meer uitstoten, moeten EUA’s kopen.
Het totale aantal rechten wordt geleidelijk afgebouwd, zodat de totale uitstoot wordt verminderd. Emissierechten worden verhandeld via een veilingsysteem en verkocht aan de hoogste bieder.
Als een bedrijf niet voldoende emissierechten kan verstrekken, volgt een boete.
Het idee achter dit systeem is dat, vanwege marktmechanismen, reductiemaatregelen plaatsvinden waar ze het meest kostenefficiënt zijn.
Omdat er vraag en aanbod zijn in emissierechten, krijgen CO₂-emissies een prijs. Bedrijven nemen hun eigen beslissingen over de goedkoopste opties: koop emissierechten of neem emissiereducerende maatregelen.
Andere dergelijke “cap and trade” -systemen zijn onder andere te vinden in Zuid-Korea, Californië en Canada, maar ook China en Colombia werken aan de implementatie van een ETS en meer landen zullen naar verwachting volgen.

Schommelende prijzen van emissierechten

In de beginjaren van de EU-ETS (2005-2008) lag de prijs van de ERE tussen 20 en 30 euro. Vanaf 2008, toen de economische crisis begon, zijn de prijzen gedaald tot onder de 10 euro.
Vanwege de verminderde economische activiteit was er een overschot aan emissierechten. Omdat deze emissierechten kunnen worden opgeslagen, had dit ook een effect in de jaren na de crisis.
Het ETS kreeg veel kritiek, omdat de lage prijs van de ERE bedrijven niet voldoende zou motiveren om minder CO₂ uit te stoten.
In 2018 was er echter een verandering in de prijs van de ERE. Het verbeterde economische klimaat, maar vooral de intrekking van een overschot aan emissierechten door de EU (marktstabiliteitsreserve), heeft tot deze verandering geleid.
Vanwege de stijgende vraag naar emissierechten en de beperking van het aanbod, zagen we een sterke stijging van de prijs van de ERE in 2018. In 2019 steeg de prijs van de ERE zelfs tot 25 euro en de verwachting is dat dit zou kunnen gaan naar 40 euro.
Factoren die in dit verband een belangrijke rol zullen spelen, zijn de ontwikkelingen met betrekking tot de Brexit en specifieke beleidsmaatregelen met betrekking tot de marktstabiliteitsreserve van de EU-ETS.

Nalevingsmarkt

Naast emissiehandel is er nog een flexibel mechanisme binnen het Kyoto-protocol, het Clean Development Mechanism (CDM).
Binnen het CDM kunnen landen met een reductieverplichting een deel van hun doelstelling bereiken in niet-bijlage I-landen.
Het idee hierachter is dat het vaak goedkoper is om reducties te realiseren in armere niet-geïndustrialiseerde landen. Denk aan projecten op het gebied van duurzame energie, herbebossing, afvalverwerking of energiebesparing.
Elke ton CO2-uitstoot die binnen een CDM-project wordt vermeden, resulteert in een Certified Emission Reduction (CER).
Een CER geeft binnen het Kyoto-kader het recht om een ​​ton CO₂e-reductie te claimen die is bereikt in een niet-bijlage I-land, of met andere woorden “om daarvoor de credits te krijgen”.
Deze koolstofkredieten kunnen net als emissierechten worden verhandeld. CER’s kunnen worden gebruikt tot een bepaald maximum, 2% voor de meeste landen, om aan de Kyoto-verplichtingen te voldoen.
Ook binnen de EU-ETS kunnen deze credits tot 2020 worden gebruikt in plaats van EUA’s, onder een aantal strikte voorwaarden en tot een maximum. Wanneer een CER wordt gebruikt, wordt deze geannuleerd in het CDM-register (pensionering) en kan niet meer worden verhandeld.
Naast de CDM is er ook de minder bekende Joint Implementation (JI), dit mechanisme regelt CO2-reductieprojecten in Bijlage I-landen en produceert emissie reductie-eenheden (ERU’s).
Het derde type koolstofkredieten binnen het Kyoto-protocol zijn Removal Units (RMU’s). RMU’s zijn afkomstig van koolstofafvang in bijlage I-landen als gevolg van bosgroei of veranderingen in landgebruik.

Vrijwillige markt

CER’s worden niet alleen gebruikt om de reductiedoelen binnen het Kyoto-protocol te halen, maar ook voor vrijwillige CO2-compensatie.
Kopers zijn meestal bedrijven of andere organisaties die hun klimaatimpact op vrijwillige basis willen verminderen, we noemen dit ook compensatie.
Naast Certified Emission Reductions (CER’s), die afkomstig zijn van CDM-projecten, wordt in deze markt ook gebruik gemaakt van Verified Emission Reductions (VER’s).
VER’s zijn koolstofkredieten die worden gegenereerd door CO2-compensatieprojecten die specifiek zijn gericht op de vrijwillige markt, ook bekend als vrijwillige emissiereducties.
Veelgebruikte normen hiervoor zijn Gold Standard en VCS (Verified Carbon Standard). Gold Standard werd in 2003 opgericht door WWF en andere internationale NGO’s om ervoor te zorgen dat CDM-projecten ook bijdragen aan duurzame ontwikkeling.
De VCS-standaard is de meest gebruikte standaard en is ontwikkeld door het World Economic Forum (WEF) en de World Business Council for Sustainable Development (WBCSD), gebaseerd op een effectieve standaard met beperkte administratieve lasten en criteria vergelijkbaar met CDM.
Naast inkomsten uit koolstofkredieten zijn projecten vaak afhankelijk van andere inkomstenbronnen, zoals subsidies of donaties van NGO’s of overheden.
Dit ondermijnt niet alleen de duurzaamheid van projecten, maar ook de claim dat de koper van het koolstofkrediet 100% verantwoordelijk is voor het verminderen van die ton CO₂.

Verdere prijsontwikkeling carbon credits en gas

Er wordt niet veel verwacht van de marktprijs van CER’s, die nu 23 eurocent bedraagt. De belangrijkste reden hiervoor is het enorme aanbod in vergelijking met de vraag naar CER’s.
Bovendien lijkt het erop dat CER’s na 2020 niet langer in de EU-ETS mogen worden gebruikt. Naar verwachting zullen specifieke soorten CER’s die aan bepaalde criteria voldoen, zoals die binnen de Koreaanse ETS, worden verhandeld tegen hogere prijzen.
Momenteel worden contracten afgesloten die variëren tussen de 4 en 8 euro.
Binnen de internationale luchtvaartsector is er momenteel sprake van klimaatneutrale groei vanaf 2021, de “Carbon Offsetting and Reduction Scheme for International Aviation” (CORSIA).
Als de sector hiervoor afhankelijk is van koolstofkredieten, zou dit een aanzienlijke toename van de vraag naar zowel CER’s als VER’s betekenen. Als echter alle soorten koolstofkredieten zijn toegestaan, is het verwachte effect op de prijs nog steeds beperkt.
Hoe specifieker de criteria die voor deze credits worden ingesteld, hoe groter de impact op de prijs voor de credits die aan deze criteria voldoen.
Een andere bepalende factor voor koolstofkredieten zijn de National Bepaalde bijdragen (NDC’s). In het klimaatakkoord van Parijs is afgesproken dat vanaf 2020 alle landen hun bijdrage moeten leveren aan de vermindering van broeikasgassen, het Kyoto-tijdperk loopt ten einde.
De NDC weerspiegelt de doelstellingen van een land met betrekking tot het verminderen van broeikasgasemissies en hoe deze verminderingen zullen worden bereikt.
Als blijkt dat emissiereducties van compenserende projecten worden geteld binnen de NDC van het land waar het project zich bevindt, is het niet langer mogelijk om de emissiereducties als koolstofkredieten aan buitenlandse kopers te verkopen.
De reducties zijn immers al door het gastland opgeëist en de verkoop van credits zou een dubbele telling van emissiereducties betekenen.
Bepalende beleidsbeslissingen zijn onder meer welke sectoren worden aangemerkt als NDC-sectoren en de mogelijkheden om geen reducties op te nemen.
De invoering van een mogelijke CO2-belasting kan ook een impact hebben op de vraag naar en de prijs van koolstofkredieten, met name op de vrijwillige markt.
De vraag is of bedrijven die onder de CO2-belasting vallen ook vrijwillig compenseren en of CO2-credits tot een bepaald niveau als alternatief voor een CO2-belasting kunnen worden gebruikt.
Ten slotte hangt voor de vrijwillige markt veel af van het bewustzijn van organisaties en bedrijven van de impact die ze hebben op het klimaat en de bereidheid om er iets aan te doen.
We zien een toenemend aantal bedrijven die streven naar klimaatneutrale of zelfs klimaatpositieve bedrijfsactiviteiten, producten en diensten en de noodzaak om bij te dragen aan de Sustainable Development Goals (SDG’s).
Om deze reden verwachten we daarom een ​​voortdurende behoefte aan hoogwaardige klimaatprojecten, die ook in grote lijnen bijdragen aan duurzame ontwikkeling op de lange termijn.
Lees ook: de ontwikkeling van de gemiddelde energiekosten per maand voor een gemiddeld gezin